AED aan boord van passagiersschepen

Behoeften waaraan de wijziging geacht is te beantwoorden

Jaarlijks krijgen duizenden mensen een hartstilstand buiten een ziekenhuis. Slechts 7% van hen overleeft dit. Wordt een  slachtoffer binnen de eerste 3 tot 4 minuten gereanimeerd en hij of zij een stroomstoot toegediend krijgt met een automatische uitwendige defibrillator (AED), dan heeft depersoon in kwestie tot 70% kans om te overleven. Iedereen kan omgaan met een AED en de toepassing van de defibrillator is volkomen veilig, omdat het apparaat is afgestemd op een gebruik door leken. Bij een reanimatie geeft het apparaat aan wat de gebruiker moet doen en er wordt alleen een elektrische stroomstoot afgegeven als het echt nodig is. Gebruik van de AED vergroot niet alleen de overlevingskans, maar kan ook blijvende schade voorkomen. Het gebruik van de AED zal in een groot aantal gevallen de tijd tussen het moment van de hartstilstand en het moment van defibrillatie bij patiënten met kamerfibrilleren aanzienlijk verkorten, met als gevolg de hierboven vermelde verhoging van de overlevingskans, zonder dat de patiënten extra risico’s lopen. De Europese Reanimatieraad (ERC) beveelt aan om AED’s te voorzien op openbare plaatsen waar veel mensen verblijven met een verhoogd risico op een hartstilstand.

De wijziging houdt rekening met dit verhoogde risico en maakt een AED verplicht aan boord van passagiersschepen.

Een bijkomende factor waardoor het gebruik van AED in de passagiersvaart zich opdringt, is de responstijd van de externe hulpverleners, die groter kan zijn dan bij een dergelijke gebeurtenis aan land. Afhankelijk van waar het schip vaart, dient eerst een geschikte aanlegplaats gezocht te worden waar de hulpverleners aan boord kunnen komen. Dit kan kostbaar tijdsverlies veroorzaken voordat de defibrillatie kan worden gestart.

Hartmassage kan levens redden

U kunt ook een AED leasen bij aedleasen

Eventueel alternatief voor de wijziging

De Werkgroep CESNI/PT heeft de mogelijkheid onderzocht om de uitrusting met een AED alleen verplicht te stellen voor dagtochtschepen van een bepaalde grootte en hotelschepen. De Werkgroep achtte een vrijstelling voor kleine passagiersschepen echter niet opportuun, omdat de responstijd van de hulpdiensten langer is wanneer het slachtoffer zich aan boord van een varend schip bevindt dan bij een dergelijke gebeurtenis aan land en AED’s juist zo efficiënt zijn omdat ze een snelle interventie mogelijk maken.

Een ander alternatief dat werd onderzocht, was de verantwoordelijkheid hiervoor bij het bedrijfsleven zelf te leggen en de uitrusting met een AED dus niet verplicht te stellen. In dit geval zouden er wel bepalingen worden opgesteld voor schepen die vrijwillig van een AED zijn voorzien. Deze bepalingen zouden hoofdzakelijk betrekking hebben op het aanbrengen van tekens aan boord en het veiligheidsplan van het schip. De werkgroep heeft echter vastgesteld dat veel passagiersschepen vandaag de dag al met een AED zijn uitgerust en dat de verwacht veiligheidsvoordelen van een verplichting groot zijn. Door een verplichting in te voeren, kan bovendien een level playing field voor alle schepen worden gegarandeerd.

CESNI – Toelichting bij de door ES-TRIN 2019/1 aangebrachte wijzigingen

Gevolgen van deze wijziging

reanimeren aan boord. trainingen

In het tiende lid van artikel 19.08 is vastgelegd dat alle passagiersschepen met een AED moeten zijn uitgerust, dat de plaats van de AED met een gestandaardiseerde schets moet zijn aangeduid en dat het onderhoud van de AED’s moet plaatsvinden overeenkomstig de instructies van de fabrikant.

Door de wijziging van artikel 19.10, derde lid, wordt het verplicht de plaats waar de automatische externe defibrillator zich bevindt, te voorzien van voldoende  verlichting en noodverlichting.

Door de wijziging van artikel 19.13, tweede lid, worden de automatische externe defibrillatoren toegevoegd aan de lijst van punten die ten minste op het veiligheidsplan van het schip vermeld moeten staan.

De overgangsbepalingen voor artikel 19.08, tiende lid, voorzien in een korte termijn voor de tenuitvoerlegging van de verplichte uitrusting met een AED, namelijk ten laatste bij de verlenging van het binnenschipcertificaat.

In bijlage 4 wordt schets 12 toegevoegd, zodat de plaats van de automatische externe defibrillator altijd op dezelfde manier wordt aangeduid. Deze schets is conform de aanbevelingen van het ILCOR (International Liaison Committee on Resuscitation).

 

De artikelen op een rijtje:

artikel 19.08, tiende lid;

Passagiersschepen moeten uitgerust zijn met ten minste één automatische uitwendige defibrillator (AED). De plaats waar zich een AED bevindt, moet worden aangegeven door een teken “automatische uitwendige defibrillator” overeenkomstig schets 12 van bijlage 4 met een lengte van de zijde van ten minste 10 cm. Het AED-toestel dient te worden onderhouden volgens de instructies van de fabrikant.

artikel 19.10, derde lid,onderdeel j;

Een voldoende verlichting alsmede een noodverlichting moet voor ten minste de volgende ruimten en plaatsen aanwezig zijn:

  1. j) de plaatsen waar zich een automatische uitwendige defibrillator bevindt.

artikel 19.13, tweede lid, onderdeel t;

Bij de veiligheidsrol behoort een veiligheidsplan van het schip, waarop duidelijk en overzichtelijk ten minste zijn aangegeven:

  1. t) de automatische uitwendige defibrillator.

artikel 32.02, tweede lid, ad 19.08, lid 10;

Overgangsbepalingen voor reeds in bedrijf zijnde vaartuigen

  1. In de onderstaande tabel zijn de volgende definities van toepassing:

“N.V.O.”: het voorschrift is niet van toepassing op reeds in bedrijf zijnde vaartuigen, tenzij de betreffende delen worden vervangen of omgebouwd, dat wil zeggen dat dit voorschrift slechts van toepassing is op Nieuwbouw, bij Vervanging of bij Ombouw van de betreffende delen of sectoren. Worden bestaande delen vervangen door delen welke in technische zin en bouwwijze gelijk zijn, dan wordt dit niet beschouwd als vervanging “V” volgens deze overgangsbepalingen. “Afgifte of verlenging van het binnenschipcertificaat”: aan het voorschrift moet zijn voldaan bij de eerstvolgende afgifte of bij de eerstvolgende verlenging van het binnenschipcertificaat na de daarop aangegeven datum.

Zie ESRTR-IN 2019

artikel 32.05, vijfde lid, ad 19.08, lid 10;

  • Artikel en lid      
  • lid 10
  • Inhoud                
  • Automatische uitwendige  defibrillator                                           
  • Termijn en voorwaarden        
  • N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat    
  • Van kracht
  • 1.1.2020

artikel 33.02, tweede lid, ad 19.08, lid 10; bijlage 4, schets 12.

  • Artikel en lid                                                                
  • 19.08 lid 10       
  • Inhoud            
  • Automatische uitwendige defibrillator  
  • Termijn en voorwaarden
  • N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat.

HOOFDSTUK 33

OVERGANGSBEPALINGEN VOOR VAARTUIGEN DIE UITSLUITEND WATERWEGEN BUITEN DE RIJN (ZONE R) BEVAREN

 Artikel 33.01

Toepasselijkheid van de overgangsbepalingen op reeds in bedrijf zijnde vaartuigen

  1. De bepalingen in artikel 33.02 tot en met 33.03 gelden voor vaartuigen die uitsluitend waterwegen buiten de Rijn (zone R) bevaren:
  2. a) waarvoor voor de eerste maal vóór 30 december 2008 een communautair certificaat,
  3. b) waarvoor vóór 30 december 2008 een andere vergunning voor het in de vaart brengen is afgegeven.
  4. Voor vaartuigen moet worden bewezen dat ze op de datum van afgifte van hun communautair certificaat of van de andere vergunning voor het in de

vaart brengen voldoen aan de technische voorschriften van de hoofdstukken 1 tot en met 12 van bijlage II van Richtlijn 82/714/EEG.

  1. De communautaire certificaten die vóór 30 december 2008 afgegeven zijn, blijven tot de op het certificaat aangegeven datum geldig.

Artikel 33.02

Overgangsbepalingen voor reeds in bedrijf zijnde vaartuigen

  1. Vaartuigen die niet volledig aan de bepalingen van deze Standaard voldoen, moeten:
  2. a) daaraan volgens de overgangsbepalingen die worden vermeld in de onderstaande tabel, worden aangepast, en
  3. b) totdat de aanpassing heeft plaatsgevonden, voldoen aan de voorschriften van hoofdstukken 1 tot en met 12 van bijlage II van

Richtlijn 82/714/EEG.

In geval van afgifte van een nieuw binnenschipcertificaat voor een vaartuig als bedoeld in artikel 33.01, eerste lid, moet het communautair certificaat of

een andere vergunning voor het in de vaart brengen als bewijs worden voorgelegd, het communautair certificaat of een andere vergunning voor het in

de vaart brengen worden ingetrokken en onder nummer 52 in het nieuwe binnenschipcertificaat de datum van de afgifte van het dienovereenkomstige

communautair certificaat of de andere vergunning voor het in de vaart brengen als volgt worden ingeschreven:

“Een communautair certificaat werd overeenkomstig Richtlijn 82/714/EEG werd afgegeven op: …”

“Een vergunning voor het in de vaart brengen overeenkomstig … werd afgegeven op: …”

ES-TRIN Hoofdstuk 33

Overgangsbepalingen voor vaartuigen die uitsluitend waterwegen buiten de Rijn (zone R) bevaren – Artikel 33.02

Editie 2019/1 Pagina 258

  1. In de onderstaande tabel zijn de volgende definities van toepassing:

“N.V.O.”: het voorschrift is niet van toepassing op reeds in bedrijf zijnde vaartuigen, tenzij de betreffende delen worden vervangen of omgebouwd, dat wil zeggen dat dit voorschrift slechts van toepassing is op Nieuwbouw, bij Vervanging of bij Ombouw van de betreffende delen of sectoren. Worden bestaande delen vervangen door delen welke in technische zin en bouwwijze gelijk zijn, dan wordt dit niet beschouwd als vervanging “V” volgens deze overgangsbepalingen.

“Afgifte of verlenging van het binnenschipcertificaat”: aan het voorschrift moet zijn voldaan bij de eerstvolgende afgifte of bij de eerstvolgende verlengingvan het binnenschipcertificaat na de daarop aangegeven datum.